Het oeuvre wat de Oostenrijkse componist Franz Schmidt voor orgel schreef is niet zo heel bekend, behalve dan zijn Chaconne in cis-Moll en zijn Präeludium und Fuge in D-Dur (Halleluja). Zijn oeuvre valt ook niet zo eenvoudig te duiden. Dat gegeven is denk ik mede te danken aan het feit dat Schmidt van origine ook geen organist was maar cellist. In de Weense Staatsopera speelde hij vaak onder tijdgenoot Gustav Mahler. Naast de cello nam ook de piano een belangrijke plaats in zijn leven in.
Schmidt groeide op in het Oostenrijks-Hongaarse deel (nu Bratislava, Slowakije) van Oostenrijk in het plaatsje Pressburg. Daar ontving hij de eerste pianolessen van zijn moeder. In 1888 verhuisde hij naar Wenen waar hij aan het conservatorium ging studeren bij o.a. Robert Fuchs en Anton Bruckner. Vervolgens studeerde hij daar in 1896 cum laude af. Tot 1914 was hij cellist in de Weense Staatsopera. In datzelfde jaar werd hij benoemd tot professor aan de Wiener Musikakademie, een functie die hij in 1925 verruilde voor die van directeur. Als leraar cello, piano en contrapunt leidde hij tal van musici op. Persoonlijk leed werd hem ook niet bespaard. Zijn vrouw leed aan geestesziekten en zijn dochter overleed onverwacht na de geboorte van haar kind. Gebeurtenissen die een persoonlijk stempel drukte op zijn leven. In 1937 moest hij daarom ook noodgedwongen afscheid nemen van de Wiener Akademie vanwege een verslechterende gezondheidstoestand. Twee jaar later – op 65-jarige leeftijd - stierf hij in Perchtoldsdorf.
In zijn levensloop komt nergens de link naar voren met het orgel. Wel schreef hij vier grote symfonieën die ook vandaag de dag nog een brede bekendheid genieten. Zijn orgelwerken stammen uit de tijd dat hij directeur was van de Wiener Musikakademie en omsluiten een periode van ruim 10 jaar - van 1924 tot 1935. Zijn oeuvre kenmerkt zich enerzijds door de klassieke begrippen zoals polyfonie en anderzijds biedt het ook de vernieuwende elementen uit zijn tijd zoals bijvoorbeeld het impressionisme. In de aanhef noemde ik al het feit dat zijn muziek niet zo eenvoudig te duiden is. Het heeft niet alleen iets heel eigens maar het is ook nog eens origineel. Wat opvalt is dat een aantal van zijn werken bijna een half uur duren! Dat vergt niet alleen veel inspanning van de speler maar ook van de luisteraar.
Wat vooral interessant is aan deze uitgave van Capriccio uit 1988 (!) is dat het (op dit moment) de enige complete is. Juffinger bespeelt hier het Hammer/Schuke orgel uit de Jesus Christus-Kirche in Berlijn, een modern en transparant orgel. De kerk klinkt bescheiden en heeft een kamermuzikaal karakter. Helaas zwijgt het booklet in alle talen over het orgel. Geen foto, geen dispositie, geen geschiedenis. Nul komma nul. Een flink minpunt bij zo’n belangwekkende uitgave. Na enig speuren op internet kan ik een foto van de kerk en het orgel te pakken krijgen. Ook kom ik te weten dat het orgel drie klavieren en een vrij pedaal bezit, en het in totaal 45 stemmen bezit, maar een complete dispositie behoort helaas niet tot de mogelijkheden.
Een mooie uitgave. Vooral het transparante karakter van het orgel bepaalt in grote mate deze voorkeur. Polyfonie vraagt om helderheid en transparantie. En niet onbelangrijk: de werken komen in grote lijn chronologisch tot klinken waarbij je een goed beeld krijgt van de muzikale ascendenten van de componist. Het geeft tevens inzage in de muzikale ontwikkelingen van een persoon.
Jan-Willem van Braak | November 2011